Abasaglar is één van de weinige biosimilars binnen de eerstelijnszorg. Deze variant van insuline glargine heeft ruim een jaar na introductie nog maar een beperkt marktaandeel. Door aanwijzing binnen het preferentiebeleid door VGZ voor nieuwe gebruikers per september van dit jaar neemt dat aandeel enigszins toe. Dat meldt de SFK deze week in het Pharmaceutisch Weekblad.
Het aantal gebruikers van insuline zal in 2016 naar verwachting uitkomen op 320.000. Deze groep bestaat hoofdzakelijk uit mensen met dia-betes mellitus type 1. Zij starten direct na de diagnose met het gebruik van insuline of een insuline-analogon, omdat hun alvleesklier (vrijwel) geen insuline meer aanmaakt.
Daarnaast gebruiken mensen met diabetes mellitus type 2 ook insuline, maar zij doen dit pas als leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling met orale antidiabetica, zoals metformine en sulfonylureumderivaten, onvoldoende effect hebben. Het aantal gebruikers van insuline groeit jaarlijks met ongeveer 2%. Deze groei komt vooral door de vergrijzing, en door een toename van aantal diabetes type 2-patiënten dat insuline gebruikt.
Lang- en kortwerkend
In beginsel maakt de behandelaar de keuze voor een soort insuline aan de hand van de individuele behoeften en mogelijkheden van de diabetes-patiënt. Hiervoor zijn verschillende soorten kortwerkende, middellangwerkende en langwerkende insulines op de markt. Openbaar apothekers verstrekken met 42% het vaakst een langwerkende insuline, op de voet gevolgd door de kortwerkende insulines met een aandeel van 38%.
In de praktijk gebruiken veel patiënten kort- en langwerkende insulines naast elkaar. Middellangwerkende insulines maken ongeveer 5% van de insulines uit. Het aandeel van de bifasische insulines of mengsels van kort- en middellangwerkende insuline neemt sterk af. In 2016 bedraagt dat aandeel nog maar 15%, terwijl dat in 2010 nog 24% van de verstrekkingen betrof.
Biosimilar
Het kortwerkende insuline aspart (Novorapid) en het langwerkende insuline glargine zijn de meest verstrekte insulines, met een aandeel van respectievelijk 30% en 29%. Insuline glargine is onder drie verschillende merknamen op de markt, namelijk: Lantus, Toujeo en Abasaglar. De twee eerste merken zijn van Sanofi. Abasaglar is een biosimilar, één van de weinige binnen de eerstelijns farmaceutische zorg.
Een biosimilar is zo ontwikkeld dat het gelijkwaardig is aan een bestaand biological (biologisch geneesmiddel), maar als gevolg van de complexe aard en productiemethode kunnen er kleine verschillen zijn. Net als de oorspronkelijke biological vertoont de biosimilar enige natuurlijke variabiliteit.
Abasaglar is sinds september 2015 in het basispakket opgenomen. Sinds die tijd verkreeg het maar een beperkt marktaandeel. Het aantal verstrekkingen lag in 2016 maandelijks rond de 400 tegenover bijna 40.000 verstrekkingen van Lantus. Vanaf september van dit jaar kwam daarin enige verandering. Na een eerdere poging van Menzis in 2015 wees VGZ vanaf dat moment Abasaglar aan als preferent middel voor gebruikers van insuline glargine 100 E/ml. Na deze aanwijzing nam het aantal verstrekkingen van Abasaglar in september toe tot zo’n 800 per maand.
De beperkte toename komt omdat het preferentiebeleid in eerste instantie alleen geldt voor nieuwe gebruikers. In de artsenpraktijk en apotheek kan een preferentiebeleid voor alleen nieuwe gebruikers echter (nog) niet softwarematig worden ondersteund.
Eigen risico
Het officiële prijsverschil zal bij de aanwijzing geen doorslaggevende rol hebben gespeeld. De prijs van een Lantus 3ml-pen is namelijk gelijk aan de door de overheid vastgestelde maximumprijs van € 9,93, terwijl een 3ml-pen van Abasaglar momenteel € 9,81 kost. Het is echter niet bekend welke prijs VGZ onderhands heeft bedongen.
De geneesmiddelenkosten van het preferente Abasaglar tellen niet mee voor het eigen risico en komen dus voor rekening van de zorgverzekeraar. In de praktijk speelt dit nauwelijks een rol omdat 98% van de gebruikers van insuline glargine hun standaard eigen risico volledig opmaakt. De SFK bepaalt dat per verzekerde door na te gaan of de verzekerde een specialisten-recept heeft gehad of dat de geneesmiddelkosten het bedrag van het standaard eigen risico overstijgen.