Nederlandse openbare apotheken verstrekten in 2014 aan 4,4 miljoen inwoners één keer of vaker een geneesmiddel dat hoort tot de groep CVRM-middelen. Dat zijn ongeveer 100.000 personen meer (+2,2%) dan het jaar daarvoor. Met veruit de meeste CVRM-middelen bestaat al meer dan een kwart eeuw ervaring.
Cardiovasculair risicomanagement (CVRM) richt zich op het voorkomen van hart- en vaatziekten. Voor de aanduiding van de groep geneesmiddelen die daarbij kunnen worden ingezet, hanteert de SFK een min of meer arbitraire definitie op ATC2-niveau: antistollingsmiddelen (B01), hartmiddelen (C01), cholesterolverlagers (C10) en middelen tegen hoge bloeddruk. De laatstgenoemde groep omvat plasmiddelen (C03), bètablokkers (C07), calciumantagonisten (C08), raas–remmers (C09) en specifieke antihypertensiva (C02).
Het gebruik van geneesmiddelen bij CVRM is in 2014 met ongeveer 3% gestegen. Dat geldt zowel voor het totaal aantal verstrekkingen als de totale hoeveelheid verstrekte geneesmiddelen uitgedrukt in standaarddagdoseringen (DDD). Dat percentage is gelijk aan het percentage dat geldt voor de toename van het gebruik van alle UR-geneesmiddelen in het Nederlandse basispakket. Dat is niet verwonderlijk, want zowel in DDD’s als in aantal verstrekkingen maken de middelen uit de CVRM-groep ongeveer 40% uit van alle gebruikte geneesmiddelen. CVRM-middelen zijn daarmee als groep sterk bepalend voor het algemene beeld van verstrekkingencijfers van geneesmiddelen in Nederland.
Kosten 1,8% lager
Binnen de CVRM-middelen zijn er weinig subgroepen waarvan de ontwikkelingen sterk afwijken van bovengenoemde 3% stijging. De ‘directe orale anticoagulantia’ (DOAC), die deel uitmaken van de ATC-groep B01 (antistollingsmiddelen), vormen daarop een uitzondering. Het gebruik van deze middelen (in DDD’s) is in een jaar tijd meer dan verdubbeld (+114%). De sterkste stijging is te zien bij de ‘directe remmers van factor xa’ rivaroxaban (Xarelto) en apixaban (Eliquis). Samen zijn ze goed voor de toename van 2,8 miljoen verstrekte DDD’s in 2013 tot 8,4 miljoen in 2014 (+ 200%). Van de ‘directe trombineremmer’ dabigatran (Pradaxa) bedroeg de toename van het aantal DDD’s in 2014 ongeveer 50%. Op basis van de officiële apotheekinkoopprijs (AIP) betekent de stijging van het gebruik van de DOAC’s een toename van € 10 miljoen* aan kosten. Door een meevaller door patentverloop van een aantal angiotensine-II-antagonisten (C09CA) en hun combinaties met diuretica (C09DA) vallen de totale materiaalkosten (AIP) van de in 2014 gebruikte CVRM-middelen met € 453 miljoen ongeveer 1,8% lager uit dan in 2013.
Veel ervaring
Met veel van de meest gebruikte CVRM-middelen is al decennialang ervaring opgedaan. 85% van het aantal verstrekte DDD’s komt op het conto van middelen die al meer dan een kwart eeuw beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de cholesterolverlagende statines die binnen de CVRM-groep 20% van alle DDD’s voor hun rekening nemen. Ze zijn naar verhouding, pas recent op de markt gekomen. De oudste daarvan, simvastatine, werd in 1988 in Nederland geïntroduceerd. Met 25% van de verstrekte CVRM-middelen is inmiddels al meer dan 45 jaar ervaring opgedaan in Nederland. Dat geldt ook voor de veel gebruikte trombocytenaggeratieremmers acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium. Deze middelen zijn al meer dan 60 jaar beschikbaar, al waren ze tot in de jaren tachtig uitsluitend geregistreerd als pijn- en koortsmiddel.