Enige tijd geleden kreeg een huisarts een waarschuwing van het regionaal tuchtcollege omdat zij een hartinfarct had gemist bij een vrouw van 65 jaar. De huisarts vond de klachten van de vrouw niet passen bij een hartinfarct, maar dacht eerder aan spierpijn door sporten.
De uitspraak van het tuchtcollege vestigde opnieuw aandacht op het feit dat er duidelijke man-vrouw verschillen bestaan in de gezondheidszorg. Vrouwen hebben bij dezelfde ziektebeelden vaak andere klachten dan mannen. De klachtenpresentatie van vrouwen wordt dan “atypisch” genoemd. Met andere woorden: het klachtenpatroon van mannen is de norm, vrouwen wijken daarvan af.
Vrouwen uitgesloten van onderzoek
Dat het mannelijke klachtenpatroon de norm is, heeft eigenlijk een vrij simpele oorzaak. Veel kennis over ziekten die zowel bij mannen als vrouwen voorkomen, en over de behandeling van die ziekten, is gebaseerd op onderzoek met mannen. Decennialang werd klinisch onderzoek uitsluitend of grotendeels gedaan met mannen en werden de resultaten vertaald naar vrouwen. Vrouwen in de vruchtbare leeftijd werden vaak uitgesloten van onderzoek uit angst dat er schade zou ontstaan aan het ongeboren kind. Onderzoekers vreesden ook dat hormonale schommelingen bij vrouwen door hun cyclus het onderzoek en vooral de statistische analyses gecompliceerder maakten.
Hierdoor lijkt het dus alsof de klachten van vrouwen atypisch zijn en worden ze nog steeds niet makkelijk herkend. Vrouwen hebben ook 50-75 procent meer kans op bijwerkingen van medicijnen dan mannen, ongetwijfeld omdat het effect van veel medicijnen bij hen niet zijn onderzocht.
Vrouw is biologisch uitgangspunt
Grappig genoeg wonen er in Nederland meer vrouwen dan mannen. Vaak wordt ook juist beweerd dat ‘vrouw-zijn’ het uitgangspunt is in de biologie. Dat komt omdat we vanuit de ontwikkelingsbiologie weten dat een bevruchte eicel zich in de baarmoeder in principe altijd ontwikkelt tot een vrouw, behalve als er één gen aangezet wordt: het gen SRY, dat zich op het Y-chromosoom bevindt.
Dit gen zorgt ervoor dat er verschillende andere genen ook geactiveerd worden, waardoor tijdens de zwangerschap mannelijke geslachtsorganen ontwikkelen. Als het SRY- gen niet wordt aangezet, ontwikkelen altijd vrouwelijke geslachtsorganen, ook als er wel een Y-chromosoom aanwezig is, en de persoon dus genetisch gezien een man is. Biologisch gezien moeten we dus misschien juist wel zeggen dat de vrouw de norm is. En zijn de klachten van mannen dus atypisch.
Eigenlijk zien onderzoekers pas sinds het begin van deze eeuw het belang in van het includeren van vrouwen in onderzoek, en komt er steeds meer aandacht voor man-vrouwverschillen in ziektepresentatie en -behandeling. Dat werd hoog tijd, en er is nog een grote inhaalslag te maken. Uiteindelijk kunnen we dan alle atypische klachten heel typisch noemen.
Martine de Vries is kinderarts, medisch ethicus en hoogleraar Normatieve aspecten van de geneeskunde.